Over dit onderzoek

Jeugdwerk en sociale integratie

Kinderen en jongeren die opgroeien in verschillende levensomstandigheden kiezen voor verschillende jeugdwerkinitiatieven. Dit brengt onvermijdelijk met zich mee dat verschillende jeugdgroepen hun vrije tijd gescheiden van elkaar doorbrengen. Zowel het Vlaamse jeugdwerkbeleid als de jeugdwerksector willen al langer deze participatie in gescheiden circuits ombuigen. Wel groeit het inzicht dat het overbruggen van deze gescheiden circuits niet per sé hoeft te betekenen dat kinderen en jongeren deel uitmaken van dezelfde verenigingen. Ook uitwisselingsactiviteiten, samenwerkingsverbanden, projecten, dialoog of gezamenlijke actie kunnen sociale integratie bevorderen. Het opzetten van ontmoeting wordt dan een doel en een waarde op zich.

piron-guillaume-unsplash

16 nieuwe projecten

De Vlaamse minister van Jeugd besliste om zestien projecten rond diversiteit in het jeugdwerk in Vlaanderen en Brussel te subsidiëren als een belangrijke impuls voor het Masterplan diversiteit in/en het jeugdwerk. De geselecteerde projecten brengen kinderen en jongeren via ontmoeting en samenwerking in contact met verschillende organisaties en verenigingen in het brede jeugdwerk.

Actieonderzoek

Demos kreegt de opdracht toevertrouwd om een actieonderzoek te voeren naar deze projecten. Aan de hand van diepte-interviews en groepsbijeenkomsten willen we verschillende leerervaringen en perspectieven aan de oppervlakte brengen. Als concrete resultaten mag je verwachten: een praktijkbeschrijving van elk project, testimonials/tutorials van de projectmedewerkers, een publicatie met de leerresultaten en een vormingssessie op maat van het jeugdwerk.

Probleemstelling

Kinderen en jongeren die opgroeien in verschillende levensomstandigheden kiezen voor verschillende jeugdwerkinitiatieven (Van de Walle, 2012). Dit brengt onvermijdelijk met zich mee dat verschillende jeugdgroepen hun vrije tijd gescheiden van elkaar doorbrengen. Zo komen kinderen en jongeren in een maatschappelijk kwetsbare positie vaker terecht in een zogenaamd doelgroepspecifieke werking, omdat deze dicht in hun buurt is, inspeelt op hun vragen, rekening houdt met hun eigenheid en/of ingebed is in de gemeenschap van hun ouders (De Visscher & Neyens, 2017).

Zowel het Vlaamse jeugdwerkbeleid als de jeugdwerksector willen deze participatie in gescheiden circuits ombuigen. Het jeugdwerkbeleid verwacht dat jeugdwerkparticipatie leidt tot verbinding tussen diverse kinderen en jongeren en zo mee een (toekomstige) generatie creëert die kan omgaan met diversiteit en die solidair is buiten de eigen groep (Van de Walle, 2012). Voor de jeugdwerksector voelt de opdeling tussen regulier en doelgroepspecifiek aan als kunstmatig. Een divers, maar gescheiden jeugdwerklandschap wringt ook met de principiële openheid van verschillende jeugdwerkorganisaties. Tenslotte wensen jeugdwerkorganisaties vanuit hun pedagogische rol verbinding te leggen tussen diverse kinderen en jongeren en breuklijnen te overbruggen.

Door elkaar te ontmoeten en samen activiteiten te doen, vergroten kinderen, jongeren, jeugdwerkers en organisaties immers hun blik op de wereld en staan ze stil bij hun eigen referentiekader. Wederzijds respect, begrip en solidariteit kunnen niet zonder empathie en nuance. En die ontstaat en groeit in een ontmoeting, waarin iedereen vanuit zijn eigenheid en z’n sterktes kan participeren, waar men op zoek gaat naar verbinding en gedeelde interesses en waar de ontmoeting op zich - paradoxaal genoeg - net niet zoveel aandacht krijgt. Kinderen, jongeren en hun begeleiders hebben zowel ‘spiegels’ als ‘ramen’ nodig. “Veel gekleurde kinderen zien de wereld alleen via ramen en zij hebben spiegels nodig. Andere kinderen zien alleen spiegels en zij moeten de wereld ook door ramen leren zien” (Ang, 2016). Jeugdwerk kan dit perspectief bieden.

Wel groeit het inzicht dat het overbruggen van deze gescheiden circuits niet per sé hoeft te betekenen dat kinderen en jongeren deel uitmaken van dezelfde verenigingen. Ook uitwisselingsactiviteiten, samenwerkingsverbanden, projecten, dialoog of gezamenlijke actie kunnen sociale integratie bevorderen. Het opzetten van ontmoeting wordt dan een doel en een waarde op zich. Het gaat hier niet om ledenwerving of toeleiding, maar een eerlijke en oprechte ontmoeting tussen kinderen en jongeren onderling, maar ook tussen begeleiders en tussen organisaties.

Onderzoeksbenadering

De Projecten sociale integratie kunnen volgens ons werkzaam zijn op micro-, meso- en macroniveau. Op het microniveau gaat het om de concrete interactie tussen kinderen en jongeren en begeleiders. Hoe overbruggen ze eventuele verschillen en maken ze verbinding? Op het mesoniveau kijken we naar de betrokken organisaties. Welke impact heeft het project op hun aanbod en de organisatie ervan? Welke initiatieven nemen organisaties om de maatschappelijke positie te versterken van de kinderen die ze bereiken? Tenslotte kijken we op macroniveau naar de jeugdwerksector en de brede samenleving. Welke weerklank hebben dergelijk projecten? Leidt dit tot nieuwe engagementen en nieuwe samenwerkingsverbanden en een (andere) stellingname in het maatschappelijk debat?

Omgaan met verschil op microniveau

Het samenbrengen van kinderen en jongeren die opgroeien in verschillende levensomstandigheden brengt onvermijdelijk met zich mee dat verschillen in gewoontes, gebruiken, woordgebruik, omgangsvormen, referentiekaders, verwachtingen, evidenties, (machts)posities … een plaats moeten krijgen. Deze verschillen vormen een verrijking, maar kunnen ook leiden tot spanning en conflict. Het omgaan met deze verschillen binnen de context van de vrije tijd vergt specifieke competenties. Zo leert de ervaring in het jeugdwerk dat het belangrijk is om deze verschillen niet te sterk op de voorgrond te plaatsen, maar evenmin mag je verschillen minimaliseren of miskennen. Want dan loop je het risico dat je het omgekeerde bereikt van wat je beoogt, namelijk dat groepen zich net verder van elkaar verwijderen en dat ze vooroordelen eerder bevestigd zien dan overstijgen. Veel verschillen worden echter pas duidelijk in de ontmoeting zelf. Dit maakt het moeilijk om er op te anticiperen. Bovendien kan een te strakke omkadering ook de spontaneïteit die kenmerkend is voor het jeugdwerk belemmeren. De voorbereiding, de aard van de activiteit en de begeleiding vergen dan ook bijzondere aandacht en competentie (Toolbox diversiteit, 2019).

Duurzame gevolgen op mesoniveau

De interactie op microniveau vormt een essentieel element van sociale inclusie. Maar daarnaast is het belangrijk dat een dergelijk project ook een tastbare impact heeft op de volledige werking: op de aard en organisatie van het aanbod, de organisatiestructuur en -cultuur, de partnerschappen en samenwerkingen. Diversiteit kan ook hier een verrijking vormen, maar evenzeer leidt het tot wrijving en spanning met gangbare werkwijzen. Vraag is dan of en hoe de organisatie met deze spanningen omgaat. We leerden alvast uit eerder onderzoek dat organisaties met een sterke visie en kernidentiteit, een reflectieve cultuur en een onderhandelbare structuur beschikken over een stevig fundament om op een kwaliteitsvolle manier bruggen kunnen bouwen (Van Ceulebroeck & De Ceuster, 2019).

Ook lijkt het belangrijk om na te gaan of en hoe kinderen en jongeren in een maatschappelijk kwetsbare situatie versterkt uit deze interactie komen. Zowel op individueel niveau (op vlak van competenties, netwerk, eigenwaarde en zelfvertrouwen) als op vlak van maatschappelijke positie. Vraag is dan of en hoe organisaties de individuele en/of maatschappelijke effecten van hun acties expliciet in kaart brengen en onder brengen. Het DIEGEM-onderzoek over ‘solidariteit in superdiversiteit’ leert ons dat organisaties niet alleen convivialiteit kunnen bevorderen maar ook kwesties bespreekbaar maken en claims maken (Schuermans e.a., 2017). Sociale inclusie zonder sociale rechtvaardigheid kan immers eveneens leiden tot verwijdering in plaats van tot toenadering.

“Als we bruggen willen bouwen over rivieren van ontkenning van problemen, ontkenning van machtsstructuren, ontkenning van racisme en ontkenning van beperkingen van vrijheden, als we bruggen willen bouwen naar de andere kant waar diezelfde elementen aanwezig zijn, dan hoef ik helemaal geen bruggenbouwer te zijn.” (Anissa Boujdaini, 2016)

Ruimere weerklank op macroniveau

Als laatste aandachtspunt kijken we naar de ruimere uitstraling genieten op macro niveau, buiten de betrokken kinderen, jongeren en hun organisatie(s). Zowel binnen de lokale context waar de organisatie werkzaam is als op het niveau van de jeugdwerksector en de bredere samenleving. Het gaat ons dan om de engagementen die organisaties opnemen, hun publieke stellingname, de mate waarin ze bondgenootschap opnemen en beleid trachten te beïnvloeden. En om de impact hiervan op andere jeugdwerkorganisaties, koepels en steunpunten, beleidsmakers en op het maatschappelijk debat.

Onderzoeksvragen

Deze onderzoeksbenadering operationaliseren we in de volgende onderzoeksvragen:

Omgaan met verschil op microniveau

  • Welke groepsprocessen spelen zich af wanneer kinderen, jongeren en begeleiders met verschillende achtergronden elkaar ontmoeten in het jeugdwerk?
  • Welke specifieke competenties vereist het opzetten van een succesvolle ontmoeting, zowel in de voorbereiding, de precieze aard en de begeleiding van de activiteiten? Zijn hierin overeenkomsten en verschillen tussen diverse doelgroepen?
  • Kunnen we hierin competenties onderscheiden en beschrijven die in een eventuele herwerking van de attestenregeling kunnen opgenomen worden binnen bestaande competentieclusters of als nieuwe competentiecluster?

Duurzame gevolgen op mesoniveau

  • Welke impact heeft een dergelijk project op de werking van de organisatie? Welke elementen benoemt de organisatie als een verrijking? Zijn er wrijvingen of spanningen met gangbare werkwijzen?
  • Hoe gaan organisaties om met deze nieuwe ervaringen? Op welke manier versterken de organisaties hun visie en kernidentiteit, hun reflectieve cultuur en hun onderhandelbare structuur op een duurzame manier?
  • Nemen organisaties initiatieven om de maatschappelijke positie te versterken van de kinderen en jongeren die ze bereiken? Slagen de organisaties erin om kwesties bespreekbaar maken en claims te maken? Brengen organisaties in kaart wat de eventuele effecten zijn van hun acties op de betrokken deelnemers?

Ruimere weerklank op macroniveau

  • Op welke manier kunnen organisaties ervoor zorgen dat hun ervaringen een ruimere weerklank genieten buiten de eigen werking?
  • Wat is de effectieve weerklank van deze projecten?
  • Welke aanbevelingen kunnen we formuleren, niet alleen naar organisaties, maar ook naar sectoractoren en beleidsmakers?