Betonne Jeugd brengt circus aan huis tijdens corona-crisis

item_left

item_right

Betonne Jeugd brengt circus aan huis tijdens corona-crisis

Artikel

Beeld: (c) Betonne Jeugd 

Sinds begin dit jaar weten we dat de subsidielijn participatieprojecten kansengroepen niet wordt vernieuwd. Gelukkig zijn er ondertussen nog enkele lopende projecten die bewijzen dat het loont om te investeren in participatieprojecten. Een voorbeeld hiervan is het project van Betonne Jeugd dat zich richt op sport voor jongeren in armoede. Demos stafmedewerker Pieter Smets sprak met projectverantwoordelijke Roeland Smeyers.

Betonne Jeugd is een Antwerpse Vereniging waar Armen het Woord nemen. Kinderen en jongeren die een armoede-situatie bekampen, kunnen er terecht voor steun. Die vinden ze bij elkaar, maar ook bij begeleiders zoals Roeland. Als jeugdwerker is hij een aanspreekpunt voor jongeren met kleine en grote vragen.

Je kan Betonne Jeugd beschouwen als een veilige plek waar kinderen en jongeren zichzelf kunnen zijn. Soms komen jongeren in de werking met praktische of administratieve vragen. Maar ze komen ook om leuke dingen te doen. Zoals sport.

Dat lijkt nochtans makkelijker gezegd dan gedaan. Roeland ondervond dat veel jongeren interesse hebben in sport, maar dat er tegelijk drempels zijn om naar sportclubs te gaan. Dat probleem moest aangepakt worden, en bijgevolg diende hij een subsidieaanvraag voor een participatieproject in. Het project is gestart in 2019 en is nu bezig aan zijn tweede jaar. In een gesprek met Roeland vroegen we naar hoe het nu verloopt.

Wat was de aanleiding voor het indienen van het project?

“Ik werk ondertussen al vijf jaar bij Betonne Jeugd. Op onze dagelijkse werking merkten we dat heel wat van onze gasten willen bewegen en sporten. Straf, want niemand van onze gasten zat in een sportclub. Hun ervaringen hiermee waren niet altijd succesvol. Daarom hebben we een project opgestart om specifiek met jongeren te werken rond sport. Via sport wilden we een plek ontwikkelen waar de gasten in een ander netwerk konden ontplooien. Dat past in onze visie. We vinden dat Betonne Jeugd er altijd moet staan, maar we zijn dan ook blij als onze gasten kunnen uitvliegen naar andere netwerken. Soms lukt dat goed.”

Hoe kreeg het project dan vorm?

“Oorspronkelijk wilden we sterk inzetten op toeleiding, maar dat draaide toch wat anders uit. Hoewel we ontdekten dat heel wat clubs openstaan voor kwetsbare jongeren, merkten we dat de drempel te hoog was. Onze gasten komen naar Betonne Jeugd om bij ons te zijn. We merkten dat ze zich niet zo gemakkelijk konden binden aan die andere clubs. Soms lukte de toeleiding wel even, maar na verloop van tijd doofde het contact tussen de jongeren en de clubs uit. Het is ook hun vrije tijd. De gasten hadden niet helemaal het vertrouwen in de clubs, of de ouders waren minder bekend met deze sportclubs. Bijgevolg viel ons project wat stil en moesten we bijsturen. We hebben het project dan nieuw leven ingeblazen door te bouwen op wat wel werkt.

De jongeren voelen zich heel vertrouwd in onze werking. En dus hebben we ons sportaanbod vanuit Betonne Jeugd groter gemaakt. We spelen in op interesses die er al zijn: fitness, voetbal, fietsen, wandelen, dansen en circus. Ondertussen is een vast aanbod aan circus- en voetbaltrainingen. Zelf vind ik vooral mijn grote passie in de circusschool. Als een jeugdwerker gepassioneerd is, dan werkt dat aanstekelijk.” 

Jullie verhaal toont aan hoe belangrijk nabijheid is in jullie werk. Maar gaf dat tijdens de corona-crisis geen stevig probleem?

“Dat klopt. Het was niet simpel want we hadden ineens geen groepswerking meer. Ik voel me nochtans het best in die rol als groepswerker. En ook huisbezoeken werden eerst on hold gezet. Maar de lockdown zette ons snel aan tot handelen. Je mocht dan wel niet op huisbezoek, maar we besloten om onze gasten een overlevingspakketje te leveren aan huis. In zo’n pakketje zaten dan bijvoorbeeld mopjes, fruit en praktische tips. Ook vonden de jongeren rijst en ballonnen om zelf jongleerballen te maken. Die bezoekjes waren echt waardevol. Het was een manier om te zien hoe het met de jongeren was gesteld. Zo toonden we dat we hen niet vergeten waren. De reacties waren overweldigend en we hebben hierdoor ook met enkele ouders een betere band gesmeed.

Vervolgens kwam het idee om circus aan huis te geven. Met mijn bakfiets vol circusmateriaal ging ik op huisbezoek om lessen en oefeningen ter plaatse te geven aan de jongere en het gezin. Het was natuurlijk corona-proof, met ontsmettingsmateriaal en volgens de voorschriften. Deze lessen ter plaatse waren ook een manier om al spelend en vlot contact te leggen. Dat is een aanpak die bij sommige gasten heel goed werkt. Het één op één circus geven heeft wel één nadeel. Je mist wel dat groepsdynamische van een gezamenlijke les. Het dooft dan wat sneller uit. Een uur aan een stuk jongleren is niet aangewezen.”

Merk je dat het project resultaten oplevert?

“Zeker, bij de jongeren merken we dat circus werkt om zelfvertrouwen te versterken. Via sport kan je werken op sterktes. We spreken de jongeren op hun talent aan. Ik weet uit eigen ervaring dat veel zogenaamde adhd’ers vaak goed zijn in circus. We merken ook dat de groepsbinding veel sterker is geworden.

En binnen de werking is de sportmethodiek meer verankerd. Als een jongen een slechte dag heeft, dan gebruiken we sneller een sportoefening. Een match voetballen werkt helend om gedachten te verzetten. We willen ook structureel werken en zijn nu bezig met het voorbereidend werk om een product te maken waarbij we de lessen van dit project delen en overdragen naar anderen. We denken bijvoorbeeld aan een vorming of een brochure.”

Met de uitwerking van dit project werd je nog meer expert over sportparticipatie voor mensen in armoede. Moest je nu zelf minister van Sport en Armoedebestrijding zijn, wat zou je dan zeker doen?

“Ten eerste zou ik inzetten op het professionaliseren van sportclubs die een belangrijke sociale missie hebben. In een ideaal scenario kan iedere sportclub professionaliseren. Maar dat is niet geval. Dan vind ik het belangrijk om vooral die sportorganisaties te ondersteunen die vandaag al een groot sociaal potentieel hebben. Daarnaast zou ik van sociaal-sportieve praktijken een afstudeerrichting maken. Het mag een specialisatiejaar zijn van sociaal werk of een sportrichting. Misschien kunnen ze die richting best samen geven? En ten laatste zou ik als minister blijven investeren in subsidies die experiment rond participatie mogelijk maken. Ik zou ze dus niet stopzetten. Als projecten dan goed werken, zou ik ze verankeren met duurzame subsidies. Ik snap ook wel dat organisaties zich eerst wat moeten bewijzen. Maar zulke projectsubsidies zijn een mooie opstap.”