Wie speelt er mee? Vier casestudy's over etnisch-culturele diversiteit in/en het jeugdwerk

item_left

sam-balye-unsplash

item_right

Wie speelt er mee? Vier casestudy's over etnisch-culturele diversiteit in/en het jeugdwerk

Document

sam-balye-unsplash

Als het gaat over jeugdwerk en kinderen en jongeren met een migratieachtergrond, dan gaat de aandacht meestal naar de ondervertegenwoordiging van deze doelgroep in het aanbod dat als ‘regulier’, ‘traditioneel’ of ‘mainstream’ wordt bestempeld. Recent onderzoek richt echter de focus op innovatieve, meer doelgroepgerichte initiatieven die opereren in de periferie van het bestaande jeugdwerk en er wel in slagen om jongeren met migratieachtergrond te bereiken. Wat kunnen we leren van en over deze werkingen?

Het onderzoek neemt vier van dergelijke jeugdwerkinitiatieven onder de loep: Nakama uit Brussel, Urban Woorden uit Leuven, ROJM uit Mechelen en Jeugdopbouwwerk Mortsel. Uit de managementsamenvatting van het onderzoek, nemen we hier de volgende bevindingen over:

De cases slagen er in om een antwoord te bieden op een urgente sociale nood:

  • Ze stellen allen dat ze in een aanbod voorzien voor een onderbediende groep jongeren. Daarbij worden de nood aan een eigen plek, het aansluiten aan en verbreden van de leefwereld en het aanbieden van groeitrajecten—zowel op individueel niveau als op niveau van de groep waartoe de bereikte jongeren behoren—als speerpunten naar voren geschoven.
  • Wat verder opvalt is dat onze initiatieven stellen dat deze nood op zich niet zo ‘speciaal’ of eigen is aan jongeren met migratieachtergrond: het voorzien in een aanbod, een eigen (veilige) plek en groeitrajecten is iets wat alle jongeren aanbelangt.
  • In die zin is het treffend dat hoewel deze initiatieven vooral jongeren met migratieachtergrond bereiken, ze hun doelgroep niet op die manier afbakenen tijdens interviews of in hun visieteksten. Ze staan in principe open voor alle jongeren. Ze benadrukken daarbij dat drempels tot participatie een samenspel zijn van meerdere factoren, waarbij etnisch-culturele elementen vaak samengaan met sociaal-economische, en dat het daarom weinig zinvol is om deze strikt van elkaar te onderscheiden, laat staan zich uitsluitend op jongeren met een specifieke etnisch-culturele achtergrond te richten.

De onderzoekers schuiven verschillende succesfactoren naar voren met betrekking tot het gerealiseerde bereik:

  • De meest gehoorde succesfactoren zijn herkenbaarheid en vertrouwen. Dit omvat dat de initiatiefnemers, begeleiders en bereikte jongeren (figuurlijk) dezelfde ‘taal’ spreken en een gedeeld referentiekader of een gemeenschappelijke achtergrond hebben. Daardoor begrijpen ze de jongeren écht en kunnen ze hen een veilig nest aanbieden waar jongeren zichzelf kunnen zijn.
  • In dat opzicht past ook de rol van charismatische voortrekkers en rolmodellen. Zij hebben al dan niet het initiatief mee uit de grond gestampt, of zijn doorgegroeid van deelnemer naar vrijwilliger: dat spreekt (nieuwe) jongeren aan en werkt inspirerend.
  • Ook openheid, het bewust zijn van mogelijke drempels en daar op inspelen is belangrijk: onder andere de afwezigheid of alternatieve invulling van lidmaatschap, lidgeld, uniform, toogcultuur, en een grotere flexibiliteit omtrent deelname of organisatie van activiteiten worden in dat verband genoemd.
  • De initiatieven benadrukken ook de kracht van vraaggericht werken: jongeren geven telkens zelf in sterke mate invulling aan wat het jeugdwerkinitiatief juist doet. Dat geeft hen het gevoel van eigenaarschap en maakt het initiatief aantrekkelijk. Dit vraaggericht werken wordt al dan niet gecombineerd met vindplaatsgericht werken om zo jongeren effectief naar het initiatief toe te leiden (maar dit is arbeidsintensief).
  • Zowel vrijwillig engagement als professionele ondersteuning dragen vaak bij aan het succes van vernieuwende initiatieven die diversiteit ontsluiten, maar dan op verschillende wijzen en mogelijk ook in verschillende fasen van het groeiproces. Vrijwillig engagement brengt authenticiteit met zich mee; het straalt herkenbaarheid, vertrouwen en gelijk(waardig)heid uit. Professionaliteit brengt dan weer expertise, vooropleiding en stabiliteit met zich mee. Waar het vrijwillig engagement meestal onmisbaar is in de opstartfase en cruciaal voor herkenbaarheid en vertrouwen, bieden professionals een meerwaarde in het werken met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren en in het duurzaam omkaderen van een groeiende werking (via subsidiedossiers, coördinatie, enzovoort). Een goede wisselwerking tussen beide is cruciaal. Professionaliteit en authenticiteit zijn dan ook niet noodzakelijk tegengestelden. Vrijwilligers en professionals werken vaak goed samen. Bovendien vervullen vrijwilligers taken op een professionele manier en is het engagement van professionals ten opzicht van de leefwereld van jongeren vaak authentiek te noemen. Toch tonen onze cases aan dat er vaak ook spanning kan ontstaan tussen het vrijwillig engagement en een meer geprofessionaliseerde aanpak door betaalde krachten.

Hoewel deze cases succesvol zijn in het ontsluiten van etnisch-culturele diversiteit en ze hier erkenning en waardering voor krijgen (ze krijgen prijzen, worden uitgenodigd om te zetelen in panels, ...) is het duidelijk dat zij de bestaande structuren van het jeugdwerk uitdagen en moeite hebben om duurzame erkenning en ondersteuning te verkrijgen binnen het bestaande jeugdwerkveld. Dat werkt soms frustrerend voor hen.

  • Op maatschappelijk niveau komt dat omdat ze buiten de lijntjes kleuren: ROJM dat het dominante integratiedenken in vraag stelt, Nakama dat volledig vrijwillig wil opereren en professionele samenwerking afblokt en Urban Woorden dat inzet op kunstvormen, stemmen en verhalen en stemmen die weinig getoond en erkend worden. Allen lijken ze het label van maatschappelijke kwetsbaarheid van zich af te willen schudden en brengen ze 'iets anders'.
  • In relatie tot de overheid zien we dat deze initiatieven zeker in de beginfase vaak de omkadering en vaardigheden missen om goede subsidiedossiers te schrijven. Wat het toekennen van subsidies betreft, wordt geopperd dat de erkenningsvoorwaarden, criteria en procedures niet altijd aansluiten bij hun manier van werken.
  • In relatie tot andere organisaties stellen de initiatieven dat hun manier van werken regelmatig in twijfel wordt getrokken: door een grote flexibiliteit (die voortkomt uit het vraaggerichte) zijn ze erg veranderlijk en moeilijk vast te pinnen. Daardoor wordt hun expertise niet altijd als volwaardig aanzien. Dit zet vaak spanning op de samenwerking met andere organisaties.

De onderzoekers schuiven drie zaken naar voren over de rol die overheden zouden kunnen spelen om dergelijke (jonge) initiatieven te ondersteunen en diversiteit in het jeugdwerkveld te stimuleren:

  • Een faciliterende rol eerder dan zelf aanbod te creëren: het zelf inrichten van initiatieven door de overheid wordt weinig kans op slagen toegedicht. Het faciliteren en ondersteunen van initiatieven die door burgers opgezet worden op het vlak van lokalen, middelen, informatie en promotiemateriaal lijken zinvoller.
  • Subsidiemogelijkheden die aansluiten bij verschillende ontwikkelingsfasen: de afstand tussen bestaande subsidiekanalen wordt als (te) groot ervaren; ze sluiten niet altijd goed aan bij de ontwikkelingsfase van deze groeiende, innovatieve initiatieven. Het gaat dan vooral over budgetten die de overgang van een prille en jonge organisatie naar een structureel erkende werking opvullen.
  • Weg van silo- en hokjesdenken: veel van deze initiatieven opereren op de grenzen tussen verschillende beleidsdomeinen. De uitdaging voor de overheid ligt er dan ook in om over verschillende beleidsdomeinen heen dergelijke initiatieven in hun geheel te kunnen bekijken. Dit vergt loskomen van een al te starre opvatting van wat de eigen bevoegdheid juist omvat en/of samenwerking met andere diensten. Deze cases tonen aan dat dit vruchten afwerpt.

Meer informatie en praktijkverhalen uit het jeugdwerk vind je via onderstaande links.